Doppelkonische Fersenpfeife mit den Herstellerinitialen
"MP", Köln um 1680/90
|
No. 7/ 1995, p. 2-20
Ruud Stam: Een vondst van kleipijpen van de pijpenmaker M.P. in
Keulen
Keulen is een van de oudste productiecentra van kleipijpen in Duitsland,
dit blijkt echter tot op heden alleen uit de archieven. In 1989 heeft
het museum van de stad Keulen een vondst van ca 200 koppen en stelen
van kleipijpen verworven. De bezitter gaf aan dat deze alle tezamen
in een kleine oven gevonden zijn. Deze verklaring wordt ondersteund
door de waarneming dat talrijke pijpen bij een te hoge temperatuur
gebakken zijn en mogelijk tot één baksel behoren. De
pijpenkoppen zijn dubbel conisch of trechtervormig en zijn rond 1680
te dateren. Op basis van de vorm van de kop en de versiering zijn
tien groepen te onderscheiden. Merken komen niet voor, maar de pijpen
uit de groepen II, IV en IX hebben de initialen M.P. op de pijpenkop.
Tot nu toe is het niet mogelijk deze initialen met een bij naam bekende
Keulse pijpenmaker in verband te brengen. De pijpen hebben nadat zij
gevormd zijn slechts een vluchtige bewerking ondergaan. De vormen
zijn vergelijkbaar met de rond 1680 internationaal gangbare modellen.
Er worden 24 modellen onderscheiden. Dit veronderstelt dat een daarmee
overeenstemmend aantal pijpenvormen in de grote werkplaats van de
pijpenmaker aanwezig waren. De auteur berekent dat de pijpenmaker
M.P. 14 personen in dienst gehad kan hebben.
Tonpfeifen des Kölner Pfeifenbäckers "MP",
um 1680/90
|
|
No. 7/1995, p. 20 e.v.
Rüdiger Articus: Een historische vondst van een kleipijp
Een uit die tijd stammende archeologische beschrijving van de vondsten
bij de bouw van het theater in Wismar in 1841 vermeldt ook enige
kleipijpen. De gebrekkige beschrijving van de kleipijpen met het
merk "EB" en de vergelijking met overeenkomstige vondsten
in andere steden in Noord-Duitsland maakt het mogelijk om deze pijpen
in het laatste deel van de 17de eeuw te dateren.
No. 7/1995, p. 22-28
Magret Karras: Fragmenten van kleipijpen uit het Westerwald als
bodemvondst in Ahaus
Het merendeel van de in de laatste twintig jaar in Ahaus gevonden
kleipijpen komen uit Nederland en slechts weinige zijn in het Westerwald
vervaardigd. Vijf daarvan dragen de steeltekst "PETER/DORNI".
Deze zijn, net als een ander fragment met de steeltekst "JOHANNES/KEISER"
in het laatste derde deel van de 18de eeuw te dateren. Een andere
kleipijp, vermoedelijk uit dezelfde tijd, heeft het merk "K"
en zou door de gebroeders Dorn in Grenzhausen vervaardigd kunnen
zijn.
Rundbodenpfeife von Johannes Keiser, Höhr
letztes Drittel des 18. Jahrhunderts
De kleipijpen met het merk "ISER" met een kroon boven
de naam en een ster daaronder is ouder, dat wil zeggen uit de eerste
helft van de 18de eeuw. Uit de 19de eeuw stamt een pijp met het
merk "K" en als bijmerk op de hiel het wapen van Gouda.
Deze fragmenten komen overeen met de exemplaren die M. Kügler
in de kleipijpen productiecentra Höhr en Grenzhausen gevonden
heeft en dragen ertoe bij de verspreiding van kleipijpen uit het
Westerwald vast te stellen.
|
|
Pfeifenform aus Ton für einen facettierten Pfeifenkopf, Lesum,
2. Hälfte 18. Jahrhundert
|
No. 7/1995, p. 29 e.v.
Horst Gnettner: Productie van kleipijpen in Lesum
De pottenbakkerij en faiencefabriek van Johann Christoph Vielstich
in Lesum bij Bremen in het voormalige keurvorstendom Hannover waren
van 1758-1800 in werking. In 1982 werden bij bouwwerkzaamheden op
het terrein van de fabriek van Vielstich twee helften van pijpenvormen
uit klei gevonden, maar geen kleipijpen. Vermoedelijk werden kleipijpen
hierin niet direct gevormd, maar dienden de vormen als model voor
de vervaardiging van gipsmodellen. In de gipsvormen konden vervolgens
de pijpen vervaardigd worden. Een dergelijke techniek was in de
porseleinfabrieken in die tijd gebruikelijk.
|
|
No. 7/1995, p. 31 e.v.
Rüdiger Articus: Een tot nu toe onbekende kleipijpenfabriek
in Marne, district Dithmarschen
De kleipijpenfabriek in Marne was slechts korte tijd in werking.
Deze werd in 1813 door de zakenman en kruidenhandelaar Otto Friederich
Frers gesticht, maar werd reeds in de zomer van 1814 door één
van zijn werknemers overgenomen. Deze man, wiens naam niet bekend
is, verplaatste in hetzelfde jaar de productie naar Itzehoe, waardoor
in Marne slechts ongeveer een jaar kleipijpen vervaardigd zijn.
Tot nu toe zijn geen voorbeelden van de productie in Marne bekend.
Schriftelijke bronnen berichten over de oprichting van een pijpenfabriek
in Itzehoe in 1814 door Johann Göbel. De auteur vermoedt dat
hij de uit Marne afkomstige oprichter van de fabriek is.
No. 7/1995, p. 33-38
Olaf Rennebeck: "Dat je door de tabaksdamp nauwelijks drie
stappen ver kan zien"
De auteur citeert een beschrijving van het boeren leven in de Marsch,
het gebied tussen Elbe en Weser, uit 1858. Het was daar gebruikelijk
om bij familiefeesten de gasten kleipijpen en tabak aan te bieden.
Dit wordt ook in twee bronnen uit 1784 en 1810 genoemd. In deze
bronnen worden verschillende goederen genoemd die handelaren voor
twee bruiloften leverden; in beide lijsten worden grote hoeveelheden
tabak genoemd; in de oudste lijst worden ook kleipijpen genoemd.
|
|
No. 7/1995, p. 38-44
Rüdiger Articus: "Hoe de onvoorzichtige tabaksroker
geweerd moge worden"
In de 17de en 18de eeuw probeerden verschillende landheren het brandgevaar,
veroorzaakt door de zorgeloze omgang met brandende tabakspijpen
in te dammen door te dreigen met draconische straffen, tot de doodsstraf
toe.
Zo'n wet werd in 1719 door de Hertog van Braunschweig-Lüneburg
uitgevaardigd, waarin hij bij het roken van kleipijpen deksels
van metaal of metaaldraad, zogenaamde "kapseln",
verplicht stelde. Zulke vonkenvangers en dekseltjes worden
in bronnen uit die tijd zoals landsheerlijke edicten en technische
literatuur vaak genoemd en afgebeeld. Ze worden ook bij archeologische
opgravingen in Noord-Duitsland gevonden.
Fersen- und Rundbodenpfeife
mit Kapseln aus gestricktem Messingdraht bzw. Eisenblech,
wohl deutsche Provenienz, Ende 18. Jahrhundert
|
|
|
|
|
No. 7/1995, p. 44-49
Walter Morgenroth: Kleipijpen uit Oost-Friesland voor tabaksrokers
in Hannover in de Biedermeiertijd
In 1816 stichtte Conrad Bernhard Meyer en de koopman G. Kannegiesser
in Aurich een fabriek voor kleipijpen. Naar verluid waren hier twee
jaar later reeds 40 personen werkzaam, die per jaar 12.000 gros
(1.728.000 stuks) pijpen vervaardigden; in 1824 zouden 75 personen
in de fabriek gewerkt hebben. De in Aurich gevonden kleipijpen,
die in de fabriek van Meyer vervaardigd zijn, laten de voor die
tijd karakteristieke eivormige kopvorm zien. Sommige van de gebruikte
merken zijn tot nu toe niet bekend. Omdat de meeste pijpen in Nederland
werden afgezet, valt te vermoeden dat Goudse merken het meest benut
zullen zijn. Ondanks steunmaatregelen van de staat, zoals lage belasting
op de in Aurich vervaardigde pijpen kon de fabriek de sterke concurrentie
van buiten niet het hoofd bieden en sloot in 1839.
No. 7/ p. 50-63
Ekkehard Reiff: Vondsten van kleipijpen uit de Oberharz. Een
eerste overzicht
De auteur beschrijft een kleine selectie van het grote aantal kleipijpen,
die in zeven mijnbouw steden in de Oberharz gevonden zijn. De kleipijpen
stammen uit het laatste derde deel van de 17de eeuw tot het begin
van de 20ste eeuw. Het zijn overwegend importpijpen uit de Nederlanden,
daaronder een exemplaar met het portret van Willem IV van Oranje,
de stadhouder van de Nederlanden van 1747 tot 1751 en zijn vrouw.
Kleipijpen met opschriften die de hertog van Braunschweig-Lüneburg
eren kunnen in het Westerwald, Uslar of in Holzminden vervaardigd
zijn. Een Duitse productieplaats valt ook aan te nemen voor pijpen
die mijnwerkers-motieven op de kop hebben en als merk of steeltekst
de makers naam "KNECHT" vermelden. Pijpenmakers met deze
naam zijn onder andere in Grossalmerode van 1729 tot 1835 bekend.
Rundbodenpfeife mit Wünschelrutengänger
und Bergleuten an der Haspel vom Pfeifenbäcker Knecht,
Großalmerode (?) 2. Hälfte 18. Jahrhundert
|
Als afsluiting bevestigt de auteur dat de langzame teruggang van
het gebruik van kleipijpen in de 19de eeuw ook in het verminderd
voorkomen in de vondsten af te lezen is. In die periode werd tabak
aan de noord- en noordwest zijde van de Harz verbouwd en werd door
de bewoners van de in het berggebied van de Oberharz gelegen steden
bij voorkeur in porseleinen pijpen of als sigaren en sigaretten
gerookt.
No. 7/1995, p. 63 e.v.
Rüdiger Articus, Kleipijpen uit een scheepswrak uit de vroege
17de eeuw
In Deich ten westen van Uelvesbüll in Noord-Friesland werd
in 1994 een scheepswrak uit de 17de eeuw ontdekt. Op het ogenblik
bevindt het wrak zich voor conservering in Husum. Onder de talrijke
vondsten waren ook vier kleipijpen. Een pijp stak in een houten
foedraal, met de initialen van de eigenaar en het opschrift "AO
16..".
No. 7, 1995, p. 65-69
Martin Kügler: Bericht over de achtste bijeenkomst van de
"Arbeitskreis zur Erforschung der Tonpfeifen"op 30 april
en 1 mei 1994 in Mannheim
Op uitnodiging van het Reiss museum van de stad Mannheim, archeologische
verzamelingen, kwamen 26 deelnemers bijeen. I. Jensen, F.Teutsch,
L. Huber, H. Maier, H. G. Rein en K. Sarri gingen in hun bijdragen
in op de vanaf 1650 in het gebied Mannheim, Heidelberg en Frankenthal
aangetoonde kleipijpenmakerijen. De door I. Jensen en K.W. Beinhauer
ingerichte tentoonstelling "Roken en tabak snuiven in de Kurpfalz
en elders" toonde veelsoortige producten uit de regio. Overige
bijdragen gingen in op de ontwikkeling van de vormen van de kop
van kleipijpen (W. Morgenroth), de houtenpijpen fabriek Schum in
Bad König (W. Stolle) en de organisatie van de pijpenmakers
in het Westerwald tijdens het Derde Rijk (R. D. Stam). De excursie
ging naar het Erkenbert museum in Frankenthal, het tabaksmuseum
in Hockenheim en naar een tabaksboer in Mannheim-Seckenheim.
|
Preisliste Vollbild
|