Ralf Kluttig-Altmann
De 14de bijeenkomst van de "Arbeitskreis zur
Erforschung der Tonpfeifen" werd van 1 tot 3 juni 2000 in Liestal
bij Basel gehouden, op uitnodiging van de Kantonsarcheologie en
het Kantonsnuseum Baselland Liestal. Zij werden vertegenwoordigd
door Michael Schmaedecke. De 16 deelnemers en deelneemsters kwamen
uit verschillende delen van Duitsland, alsmede enkelen uit Nederland
en Zwitserland. Een belangrijke reden om de bijeenkomst buiten Duitsland
te houden werd ingegeven door de wens van de organisatoren om geïnteresseerden
in het thema kleipijpen uit Oostenrijk en Zwitserland sterker bij
het onderzoek in het Duits sprekende gebied te betrekken. Helaas
werd aan dit aanbod tot deelname niet in de gewenste mate gehoor
gegeven.
Als kennismaking met de regio Baselland, met haar rijke archeologische
schatten, was er op de aankomstdag gelegenheid om de in Augst blootgelegde
resten van AUGUSTA RAURICA, een van de drie door deRomeinen
in Zwitserland gestichte steden te bezichtigen. M. Schmaedecke leidde
het gezelschap rond door het museum en het opgravingsterrein en
lichtte de rijke bevindingen en opgravingsresultaten toe. Het bezoek
aan AUGUSTA RAURICA was meer dan alleen een toeristisch voorprogramma
omdat er tussen de provinciaal Romeinse geschiedenis en de kleipijpen
meer verbanden bestaan als in eerste instantie werd aangenomen.
En hoewel het referaat, de volgen dag, enkel inging op de geschiedenis
van het onderzoek werd dit uit deze lezing wel duidelijk. 's-Avonds
ontmoetten de deelnemers die reeds aangekomen waren elkaar bij het
avondeten, waar traditioneel de eerste kontakten waren over vondsten
en informatie uitgewisseld werd.
Aan het begin van de eerste dag met referaten, begroette Martin
Kügler de deelnemers en sprak hij zijn dank uit voor de uitnodiging
aan de Kantonsarcheologie en het Kantonsmuseum Baselland Liestal,
vertegenwoordigd door Jürg Tauber. Als van bijzonder belang
benadrukte Martin Kügler de bemoeienissen van de Arbeitskreis
met grensoverschrijdend onderzoek, omdat kleipijpen een fenomeen
is dat geheel Europa betreft en niet volgens de huidige grenzen
af te meten is. In een kort welkomstwoord aan de vergadering gaf
J.Tauber enige gedachten weer over de plaats kleipijpen in vergelijking
met ander vondstmateriaal uit de Nieuwe Tijd. Tot slot begroette
de organisator ter plaatse en tevens medewerker van de Kantonsarcheologie
M. Schmaedecke de deelnemers van de vergadering en presenteerde
de stad Liestal en zijn omgeving in een kort historisch overzicht.
In de eerste vakinhoudelijke voordracht "Het gebruik
van kleipijpen in Zwitserland en in het bijzonder in noordwest Zwitserland",
door dezelfde spreker, werden de belangrijkste ijkpunten van deze
ontwikkeling, die door modern onderzoek bekend werden, gepresenteerd.
Hoewel de oudste Zwitserse afbeelding van een pijproker van rond
1620 dateert, zijn er pas vanaf ca. 1650 te dateren bodemvondsten
bekend. Uit deze bijdrage werd de invloed van de regionale verschillen
in de stand van het onderzoek naar kleipijpen op de op verschillende
plaatsen behaalde resultaten duidelijk. Tot nu toe is in het noordwesten
van Zwitserland bij opgravingen aan kleipijpen meer aandacht besteed
en zijn deze wetenschappelijk uitgewerkt, zodat bij een groei van
het vondstmateriaal uit geheel Zwitserland een gedifferentieerder
beeld over het gebruik van kleipijpen naar voren zal komen. Tot
nu toe is waarschijnlijk dat de ontwikkeling parallel aan die in
het Zuidwesten van Duitsland verliep. Er lijkt geen plaatselijke
productie te zijn geweest en de importen kwamen, afhankelijk van
de toenmalige economische en politieke verhoudingen, eerst uit Holland
en de regio Mannheim - Frankenthal (17de eeuw) en later hoofdzakelijk
uit het Westerwald (18de eeuw). In de 19de eeuw waren bovendien
pijpen van de Franse firma Gambier van belang, evenals manchetpijpen
in Oost-Europese traditie.
Hierbij sloot het referaat "Vondsten van Gambier pijpen
uit Liestal en omgeving" aan van Kurt Rudin uit
Seltisberg (Zwitserland) welke een geëngageerde onderzoeker
van de streek is. De spreker heeft bij verschillende veldbezoeken
en waarnemingen van bodemmonumenten ondermeer pijpenfragmenten veiliggesteld
en heeft zich in toenemende mate met deze jonge vondsten bezig gehouden.
Uit de hoeveelheid van zijn vondsten liet hij een aantal simpele
varianten van Gambier pijpen zien en probeerde hij aanknopingspunten
van deze jonge vondsten met historische personen uit Liestal en
Seltisberg uit het begin van de 20ste eeuw te reconstrueren.
Maren Weidner (Kiel) besprak in haar lezing "Kleipijpen
uit de Elbe" geen nieuwe vondsten maar een overzicht
van twee verzamelingen (verzameling van B. Behrmann en de verzameling
van H. W. en K. Alert) uit de directe omgeving van Hamburg. [Maren
Weidner: Tonpfeifen aus der Elbe. In: Offa. Vol. 56/1999 (Festschrift
für Ole Harck). blz. 375-386]. De pijpen waren afkomstig van
oppervlaktevondsten van vloeivelden rond Hamburg. De vondsten zijn
- zoals bij de meeste vondstcomplexen in de omgeving van de kust
- wat betreft productieplaatsen bond gemixt. Vertegenwoordigd zijn
o.a. zogenaamde Vivat pijpen uit de vroege 18de eeuw met de geografische
aanduidingen Brandenburg, Zweden, Denemarken en Hamburg, Goudse
pijpen uit de 18de eeuw welke soms moeilijk te onderscheiden zijn
van lokale imitaties, en figuur pijpen uit de 19de eeuw uit Groot-Brittannië
en Nederland. Eveneens zijn "Wilson" pijpen uit Glasgow
aanwezig, welke ook imitaties kunnen zijn.
Over het voorheen genoemde verband tussen de Antieken en kleipijpen
gaf Rüdiger Articus (Hamburg) een lezing "Buizen
waren er altijd al". Onderbouwd met vele originele
bronnen gaf hij een overzicht over het vroeger vaak aangenomen verband
tussen vondsten van kleipijpen op prehistorische en antieke vindplaatsen
en de bijbehorende culturen. Sinds de jaren 1820 werden bij opgravingen
van Keltische en Romeinse vindplaatsen, vooral in het zuiden van
Duitsland, steeds weer kleipijpen gevonden. Omdat de pijpenvormen
uit de 17de eeuw al in de vergetelheid geraakt waren werden zij
aan deze culturen toegeschreven. De daaruit ontstane, naar huidige
maatstaven amusante strijd onder geleerden, laat vooral twee dingen
zien. In de eerste plaats had men als archeoloog een zekere interpretatieruimte,
waarmee men verlangde resultaten kon beïnvloeden - zo werden
meermaals vondsten van kleipijpen in prehistorische urnen aangevoerd.
Ten tweede bepaalt de toenmalige tijdgeest ook de blik op de geschiedenis
van dat moment: Het was voor de wetenschappers uit Duitsland, c.q.
Midden-Europa een onverdraaglijke gedachte dat een zo alomtegenwoordige
culturele verworvenheid als het roken van de barbaren uit Noord-Amerika
overgenomen zou zijn - hier moesten Europese wortels worden gevonden,
het liefst uit de antieke periode! Hoewel men zich in het midden
van de 20ste eeuw algemeen van dit wensdenken losmaakte, komt men
de oude gedachten ook tegenwoordig nog vaak tegen bij tentoonstellingen
en in woordenboeken en andere publicaties. Een in dit verband nog
niet bevredigend opgelost probleem zijn de eveneens sinds de 19de
eeuw gevonden metalen pijpen, die mogelijkerwijs lokale imitaties
van Hollandse pijpen zijn.
Ruud Stam (Leiden, Nederland) gaf een overzicht van een ander
facet van het object kleipijp in zijn bijdrage "Pijp
en politiek. De betekenis van de politieke pijp in de 19de eeuw".
Hij toonde aan de hand van tal van voorbeelden hoe wijd verbreid
gedurende de gehele gebruikstijd van de kleipijp van de 17e tot
de 20ste eeuw er een mogelijkheid was om iemands politieke gezindheid
aan de hand van bijzondere motieven op kleipijpen te demonstreren.
[De bijdrage is in Knasterkopf 14/2001,
blz. 49-53 verschenen].
Nadat met deze lezing het lezingenprogramma van die dag beëindigd
was, konden meegebrachte pijpenvondsten bekeken en bediscuteerd
worden. Aansluitend leidde M. Schmaedecke de deelnemers en deelneemsters
van de bijeenkomst door de stad naar belangrijke punten van Liestal
en illustreerde daarmee zijn bespreking van de geschiedenis van
de stad van de Antieke tijd tot aan de recente tijd toen Liestal
in 1833 hoofdstad van het Kanton werd. Laat in de middag bezochten
de bezoekers van de bijeenkomst onder leiding van M. Schmaedecke
de vaste en wisselende tentoonstelling van het gastmuseum, het Kantonsmuseum
Baselland. Daarna was er een kleine ontvangst. Later was er nog
de gelegenheid om de films "Die Tonpfeifenbäckerei
im Westerwald" (1974) en "Die Herstellung von Schiessbudenrörchen
und Nisteiern" (1989/90) te bekijken, waarvan de teksten
van Martin Kügler waren en die hij ook deze avond vakmatig
van commentaar voorzag.
Voor de ochtend van de volgende dag was een lezingenprogramma gepland
waarvan het zwaartepunt minder op de presentatie van nieuwe vondsten
lag zoals de dag daarvoor, maar meer op de methodiek van de wetenschappelijke
verweking van kleipijpen.
Er werd begonnen met de lezing van Ralf Kluttig-Altmann (Leipzig)
"Over de systematische
beschrijving van rolstempelingen op pijpenstelen".
Zich baserend op de grondgedachten van zo'n systematiek, die hij
op de bijeenkomst van vorig jaar in Einbeck gepresenteerd had, gaf
hij de resultaten weer van een werkgroep die zich in de tussentijd
met het thema bezig gehouden heeft. [Ralf Kluttig-Altmann: Bericht
über die erste Tagung der Arbeitsgruppe "Systematisierung
der Beschreibung von Stielverzierungen auf Tonpfeifen " am
25./26. Februar 2000 in Görlitz. In: Knasterkopf - Mitteilungen
für Freunde irdener Pfeifen. 13/2000,
blz. 7-10]. Samen met de spreker hebben Martin Kügler,
R. Articus, I. Jensen, K. W. Beinhauer, E. Roth-Heege en A. Heege
de eerste beginselen van een systematiek ontwikkeld, die de grote
hoeveelheid van handmatig aangebrachte steelversieringen primair
op basis van technologische gezichtspunten ordent en parallel daaraan
een verplicht te stellen beschrijving voor zowel de enkele versieringselementen
als ook voor de vastgestelde versieringstypen verschaft. Doel van
deze systematiek is, de thans nog vaak in verschillende opzichten
onbevredigende bescrijvingen in woorden van de handmatige steelversieringen
door exacte typenummers te vervangen, om enerzijds de bewerking
van groepen kleipijpen te vergemakkelijken en anderzijds door de
grotere nauwkeurigheid en het letten op details tot een betere,
thans nog niet haalbare, chronologische en regionale onderverdeling
van de vondsten te komen. De discussie die volgde werd door de toehoorders
gebruikt om verbeteringen voor te stellen of om vanuit verschillende
invalshoeken vragen over de systematiek te stellen.
M. Schmaedecke uit Liestal presenteerde een ontwerp voor
de systematisering van de andere hoofdgroepen van de steelversieringen,
namelijk die welke reeds in de pijpenvorm ingegraveerd zijn. Aan
de hand van hoofdzakelijk in het zuidwesten van Duitsland gevonden
materiaal had spreker een dominante groep binnen deze steelversieringen,
die van de "florale steelversieringen" uitgezocht
om te systematiseren. De eerste onderverdeling vindt plaats aan
de hand van de drie meest voorkomende motieven, en vervolgens vindt
de onderverdeling verder plaats in varianten. Ook dit voorstel voor
systematisering van steelversieringen werd aansluitend intensief
bediscuteerd. De eerste indruk is dat als niet te vermijden nadelen
en discutabele punten naar voren komen de subjectiviteit van de
vastgelegde hoofdmotieven, het voorlopig niet in beschouwing genomen
decor op de pijpenkop die ook bij het reliëf van een pijpenvorm
behoort en waarvan de versiering in die van de steel vaak vloeiend
overgaat alsmede de problematische toeschrijving van kleine fragmenten.
M. Kügler (Görlitz) ging, in de laatste vakmatige
lezing, in op de export van kleipijpen
uit het Westerwald naar Zwitserland. Deze werd pas in het
begin van de 19de eeuw, na het stoppen van de noordelijke markten
als afzetgebied voor de kleipijpen uit het Westerwald, van betekenis.
Later, onder invloed van veranderende politieke en economische factoren,
verminderde dit belang weer. De precieze in Zwitserland verhandelde
pijpenmodellen uit het Westerwald zijn, op de Napoleon pijpen na,
niet uit de bronnen bekend. In het tweede deel van zijn lezing berichtte
de spreker over een verbazingwekkende vondst uit Heidelberg. Uit
een vulling met afval, die tussen 1619 en 1622 gedateerd kan worden,
bevond zich onder andere, aan een persoon toe te schrijven fragmenten
(o.a. van tegelfragmenten van faïence kachels) waaronder ook
een helft van een model voor het vormen van een pijpenkop, met een
tot nu toe onbekende koprandversiering. Het model kan echter slechts
voor de vervaardiging van een massieve en dus niet te roken pijpenkop
gebruikt worden, welke mogelijk in een plastiek o.i.d. gebruikt
moest worden. Tegelijkertijd betekent dit object dat de kleipijp
in Heidelberg rond 1620 bekend was en is daarmee het vroegste voorwerp
als bewijs voor het roken en het gebruik van tabakspijpen in Duitsland.
[De bijdrage is in Knasterkopf 14/2001,
blz. 9-13 verschenen].
Ter afsluiting deed Martin Kügler in zijn hoedanigheid van
leider van de "Arbeitskreis" mededelingen over deze werkgemeenschap
en haar werkzaamheden aan publikaties. Het voortbestaan van het
tijdschrift "Knasterkopf - Mitteilungen für Freunde Irdener
Pfeifen" wordt door de geldschieter, het Hamburgse Museum voor
Archeologie - Helms Museum verder veiliggesteld, eveneens is de
wetenschappelijke kwaliteit verzekerd omdat er voldoende publicatiewaardige
bijdragen voorhanden zijn. De redactie en de uitgave van het tijdschrift
wordt door M. Kügler en R. Kluttig-Altmann verzorgd. Om de
tot nu toe in Knasterkopf gepubliceerde bijdragen meer bekendheid
te geven zullen vanaf direct onder http://www.knasterkopf.de
de samenvattingen van alle tot nu toe gepubliceerde artikelen op
het internet verschijnen. Ook de volgende
bijeenkomst van de Arbeitskreiss is al veiliggesteld en zal
worden gehouden van 27 tot 30 april 2001 in Gefrath op uitnodiging
van H.P. Mielke. Martin Kügler richtte zijn hartelijke dank,
namens alle aanwezigen aan de gastgevers, het Kantonsmuseum Baselland
Liestal; in het bijzonder ook aan M. Schmaedecke die de voorbereidingen
verzorgde en voor een vlekkeloze loop van de bijeenkomst zorgde.
Als afsluiting van de bijeenkomst was er een excursie naar Basel.
Eerst werd een bezoek gebracht aan de Münsterberg in Basel
waar M. Schmaedecke de geschiedenis van de stad toelichtte waarna
Felicia Schmaedecke een rondleiding naar de domkerk verzorgde. Afsluitend
was er de gelegenheid de optisch zeer fraai in scene gezette tentoonstelling
"Starker Tobak. Ein wunderkraut erobert die Welt"
in het Baseler museum voor kulturen te bewonderen. Bij een laatste
gezellig samenzijn 's-avonds in Liestal namen de deelnemers afscheid
van elkaar om elkaar volgend jaar in Gefrath weer te ontmoeten.
|
|