Home
En français

English Edition

Deutsche Ausgabe



Kleipijpen als onderzoeksobject


Opgave en doelen

Resultaten

Catalogiseren

Richtlijnen voor het tekenen

Internationale Terminologie

Publicaties

Bijeenkomsten

Web

Contact
 


18de Zitting 2004 van de "Arbeitskreis Tonpfeifen" in Lüneburg

Drucken

Natascha Mehler en Martin Kügler, translatie van André Dehaybe

Het centrale onderwerp van de 18de vergadering van de werkgroep van 29 April tot 2 Mei 2004 was Midden- en Oost-Europa, om door de conferentie en een begeleidende tentoonstelling de mening van de professionele wereld op dit nog onbekende kleipijplandschap voor het eerst te sturen. Dr. Edgar Ring, directeur van Stadtarchäologie Lüneburg, en Dr. Ronny Kabus, directeur van het Ostpreußisches Landesmuseum, waar de conferentie plaatsvond, hadden uitgenodigd. De 46 deelnemers van Frankrijk, Groot-Brittannië, Letland, Nederland, Polen, Zweden, Hongarije en Duitsland bouwden vier dagen een bijzondere wetenschappelijke vereniging, waarvan de internationale contacten ondertussen zich over Europa evenals sommige plaatsen in de V.S., Zuid-Amerika en Oostelijk Azië uitbreidden. Professionele organisaties werden vertegenwoordigd door de "Académie internationale de la pipe", de "Pijpelogische Kring Nederland" en de "Society for Clay Pipe Research".

Gruppenfoto

Dr. Martin Kügler, Dr. Edgar Ring, Ralf Kluttig-Altmann M.A.,
Burgemeester Fischer en Dr. Ronny Kabus bij de opening van de tentoonstelling


Voor het begin van de wetenschappelijke cursus van lezingen werd door M. Kügler aan twee overleden leden herinnerd. Ernst Legahn van Lüneburg behoorde tot de aanvankelijke leden van de werkgroep en was als geestdriftige leek reeds in 1980 begonnen met het verzamelen en evalueren van kleipijpen uit Lüneburg. Otto Pollner, van Bünde, zelf een houten pijpfabrikant en een auteur van talrijke gespecialiseerde boeken, had met succes voor de samenwerking van de werkgroep met de Académie Internationale de la Pipe gewerkt. De deelnemers van de conferentie eerden de twee overleden met een minuutstilte.

 

 


Voor het begin van de wetenschappelijke cursus van lezingen werd door M. Kügler aan twee overleden leden herinnerd. Ernst Legahn van Lüneburg behoorde tot de aanvankelijke leden van de werkgroep en was als geestdriftige leek reeds in 1980 begonnen met het verzamelen en evalueren van kleipijpen uit Lüneburg. Otto Pollner, van Bünde, zelf een houten pijpfabrikant en een auteur van talrijke gespecialiseerde boeken, had met succes voor de samenwerking van de werkgroep met de Académie Internationale de la Pipe gewerkt. De deelnemers van de conferentie eerden de twee overleden met een minuutstilte.

 

Ausstellung

Een blik op de tentoonstelling

De reeks lezingen werd geopend door E. Ring met een inleiding aan de stadsarcheologie van Lüneburg. De verwezenlijkte projecten zijn onder andere de uitgravingen van de potterij "Auf der Altstadt 29" en van de "St. Lamberti" ondergrondse kerk. Verder werden de uiterst rijken glazen vondsten gepubliceerd. De wetenschappelijke verwerking van de vondsten vindt in de reeks publicaties plaats (www.stadtarchaeologie-lueneburg.de).

Met zijn lezing "Cultuur van tabak en tabaksgebruik in het zuidelijke gebied van de Oostzee en in Silesië" vatte M. Kügler de staat van onderzoek over het onderwerp van de conferentie samen. Voor beide gebieden zijn tot dusver slechts stukken van informatie aanwezig. Zij tonen aan dat tabak en roken op het gebied van de Oostzee kort na 1600 werd uitgespreid, dus even snel als in alle andere Europese landen. Voor de buren van de Oostzee zijn de handel van de Hanze steden en de nabijheid van de internationale navigatiewegen essentiële factoren. In Silesië zijn er aanwijzingen van tabakroken rond 1620. De Dertig Jaar Oorlog droeg aanzienlijk tot het uitspreiden bij, ondanks alle verwoestingen. Slechts in de 19de Eeuw won de verwerking van ingevoerde tabakken b.v. door het Doms bedrijf in Ratibor/Hoger Silesië, een supraregionale betekenis. Voor het onderzoek is de productie van de Pruisische kleipijpvervaardiging relevant in Rostin/Roscin en Sborovsky/Zborowski.

In Lüneburg werden de kleipijpen reeds in de jaren 1970 overwogen tijdens uitgravingen, verklaarde Ralf Kluttig Altmann, van Leipzig, in zijn lezing. Er zijn geen verwijzingen tot dusver voor een of andere eigen kleipijpproductie in Lüneburg, maar de inheemse pottenbakkers "verbeterden" de eenvoudige witte pijpen door ze te verglazen. Onder vondsten tonen sommige kleipijpen nog een ijzerdraad deksel ("gloedkap") of sporen ervan. Houten vaten voor het houden en het vervoer van kleipijpen behoren ook tot het archeologische fonds van Lüneburg. Reeds in het begin van de vroege 17de eeuw, verschijnen duidelijk Duitse pijpen, als die van Großalmerode, Walbeck, Hildesheim, Münden, Hameln en Helmstedt. Het gedeelte reliefpijpen - "VIVAT LUENEBURG" - of "Jonaspfeifen" - is hoog. Het kleipijpenlandschap van Lüneburg biedt zo het beeld van een noordelijke Duitse commerciële stad aan, die geen pijpen produceerde en die daarom een lonende markt voor omringende pijpenmakers was. De goede behoud en bergingsvoorwaarden laten een meer gedetailleerd beeld toe van Lüneburg voor historische kleipijpen, dan het tot dusver mogelijk is met de meeste Duitse steden.

Ilze Reinfelde, van de Musea of the History of Riga and Navigation, meldt over kleipijpenvondsten in Riga. De enorme vondsthoeveelheid van 15.000 kleipijpfragmenten, die ter gelegenheid van stadsuitgravingen werden gevonden, maakt duidelijk, hoe sterk het roken hier gewoon was, en wijst daarnaast op, voor welke methodische uitdagingen de onderzoekster zich bevindt, in het bijzonder aangezien zij tot dusver de enige persoon in Letland is, die met dit culturele bezit betrokken is. Bijna alle pijpfragmenten betreffen klassieke hielpijpen; rondbodem pijpen en manchetpijpen zijn slechts zelden vertegenwoordigd. Meer dan de helft van de hielpijpfragmenten kunnen de in de 17de eeuw worden gedateerd. Een eigen kleipijpproductie schijnt niet te hebben bestaan in Letland. De studie van de vondsten maakt duidelijk dat ong. 80 percent van alle pijpfragmenten uit Nederland en slechts ong. 3 per cent van Engeland voortkomen. Een paar stukken komen uit Rostin/Roscin in de Neumark, de rest blijft momenteel nog niet toegewezen.

Katarzyna Meyza, uit het Archeologie Departement van het Historische Museum van Warshau, rapporteerde over "Ingevoerde kleipijpen uit het Westen en Oost-Europa in Warshau - een vergelijking van de archeologische vondsten binnen de waaier van de koninklijke kastelen in Warshau". Zij stelde een vondst complex voor van 230 pijpfragmenten uit een kelder van de zuidenvleugel van het hoftheater van Warshau, die bijgevuld werd rond 1720. Naast de hielpijpen waren er talrijke zogenaamde Luelepijpen (manchetpijpen) uit wit- en roodbrandende klei, die nauwelijks een derde vormen. Aangezien hun oorsprong wordt naast de Balkan ook Polen verondersteld.(1) De bijdrage stelde de fundamentele kwestie van de verhouding tussen de kleipijpen van het Westeuropese type van Nederland, met kop en stem van een stuk en Turkse/Oosteuropese manchetpijpen in de 17de en 18de eeuwen. Zoals in het geval van gelijkaardige vondstcomplexen met beide pijptypes in Hongarije, Oostenrijk of Zuid-Duitsland kon hun gebruik verklaard worden door de sociale of ook etnische differentiatie van de rokers, en door de situatie van het aanbod en de handelsbetrekkingen.



Vondsten uit Warshau/Warszawa, Polen


De lezing "Kleipijpen vondsten van Pruisische vervaardiging in Polen" van Wojciech Siwiak, Historisch Instituut Bydgoszcz/Polen, gaf een overzicht dat op de beschikbare literatuur wordt gebaseerd. Het begin van het wetenschappelijke onderzoek van kleipijpen gaat in Polen terug in de jaren 1950, al bleef de belangstelling onder de archeologen nochtans klein. Dit is verrassend want de kleipijp blijkt een van de beste chronologische culturele determinanten te zijn voor het dateren van vondsten uit de moderne tijden zijn. De beschikbare Poolse publicaties behandelen slechts kleine delen van het land en zijn minder gewoonlijk gebaseerd op vondsten van officiële uitgravingen dan op de activiteiten van privé verzamelaars. Aanvullend historisch onderzoek over de productiewijze van de twee fabrieken en over hun gebieden van distributie zijn in hoge mate nog hangend.

De laatste lezing van de eerste dag werd gedaan door Dr. Rüdiger Articus, van het Hamburger Museum für Archäologie - Helms-Museum; hij sprak over werken van de schilders van Nederland die kleipijpen en pijprokers illustreren, en introduceerde aan de symbolen van de barokke kunst. De kleipijp in de Nederlandse genre schilderij van de 17de eeuw wordt vaak als symbool van het losmaken van morele normen toegepast. Met deze lezing werden de conferentieleden voorbereid op de volgende dag, de tentoonstelling te bezoeken: "Vergnügliches Leben - Verborgene Lust. Nederlandse maatschappijscènes van Frans Hals tot Jan Steen", die zich op het programma ivan de Hamburger Halle bevond.

In de late namiddag vond, voor het eerst een conferentie begeleidend, een pijpen en boeken markt plaats, waarmee talrijke rookgerieven van diverse materialen en literatuur rond het onderwerp "tabak en kleipijpen" aan een geinteresseerd publiek werden aangeboden.

Ter gelegenheid van het centrale onderwerp van belang en als begeleiding van de conferentie hadden R. Kluttig Kluttig-Altmann en M. Kügler een tentoonstelling met de titel "Tabak en kleipijpen in het zuidelijke gebied van de Oostzee en in Silesië" gecompileerd, die in de avond in de Ostpreußischen Landesmuseum werd geopend. In nauwe samenwerking met het museum en de Stadtarchäologie Lüneburg en gesteund door de Federale Commissarissen voor cultuur en media, was het mogelijk geweest kleipijpen te verzamelen van archeologische uitgravingen van Estland (Tartu/Dorpat), Letland (Klaipéda/Memel), Polen (Elblag/Elbing, Gorzów Wlkp./Landsberg an der Warthe, Kwidzyn/ Marienwerder, Malbork/Marienburg, Olsztyn/Allenstein, Warszwa/Warschau, Wroclaw/Breslau) en Duitsland (Lüneburg). Daarnaast kwamen uitgebreide privé leningen over historische tabaksconsumptie, die meestal nooit tot dusver werden getoond. Het speciale punt van aantrekkelijkheid van de opening bleek de originele pijppers van Westerwald te zijn, waarop elke bezoeker een kleipijp kon uit vormen. De tentoonstelling, in een catalogus gedocumenteerd (2), blijft open tot 29 Augustus 2004 in Lüneburg.

Pfeifenpresse

De pijp-maschine in actie
fertige Pfeife
Een zeer belangrijk ogenblik:
de eerste zelfgevormde kleipijp

Op de tweede dag leidde een rondreis naar het bedrijf Dan Tabak en DAN Pijp in Lauenburg. De eigenaar van het bedrijf, Dr. Heiko Behrens, leidde de deelnemers door de tabak opslagplaatsen en beschreef met extreme deskundigheid de diverse tabaksoorten en hun verwerking. Zeker nieuw was de totstandbrenging van het feit dat de tabak met adequate opslag zoals wijn kan rijpen zonder enig aroma te verliezen, hetgeen zelfs voor bepaalde niet rokers indrukwekkend door de prettige geuren werd bevestigd. De tweede post van de excursie was de Hamburger Kunsthalle met de speciale tentoonstellings "Vergnügliches Leben - Verborgene Lust", die zowel onder kunst-historische als onder loutere technische aspecten een bijzondere accumulatie van schilderijen met rokers en kleipijpenv vormde, ook door een catalogus gedocumenteerd.(3) Na de terugkeer naar Lüneburg namen koetsen de deelnemers mee door het historische stadscentrum. Om te besluiten, leidde E. Ring ze rond met velen detailleerde informaties door de historische gebieden van het stadhuis van Lüneburger. De avond beëindigde met een gemeenschappelijk diner.

Erklärung

Dr. Heiko Behrens legt aan de deelnemers
de vervaardiging van de tabak uit.
Ausstellung
Het DAN-Tobacco tabaksbedrijf in Lauenburg.

Op Zondag werd het lezingsprogramma voortgezet. De deficiëntie van het Poolse kleipijponderzoek dat door W. Siwiak wordt bepaald zou gedeeltelijk door Teresa Witkowska, van het Muzeum Lubuskie in Gorzów Wielkopolskie/PL, in haar bijdrage over de "Distributie van Rostiner kleipijpen gebaseerd op archeologische vondsten in Polen" kunnen worden gecompenseerd. De kleipijpfabriek in Rostin/Roscin in de Neumark werd gevestigd rond 1753. De jaarlijkse productie bedroeg ongeveer 10.000 tot 12.000 grosen kleipijpen, die in Pruisen werden verkocht en naar Polen werden uitgevoerd . Sinds 1775 was Isaak Salingre een handelaar van Stettin, eigenaar van de kleipijpenfabriek. Door de overzeese route verzond hij de pijpen aan de havens van de Oostzee. In Berlijn en in de Neumark werden verscheidene verkoopbureaus gevestigd voor kleipijpen, zo b.v. in Soldin/Myslibórz, Berlinchen/Barlinek, Adamsdorf bei Neustrelitz en Königsberg in Brandenburg. Vondsten van pijpen van Rostin bewijzen hun gebruik in Soldin/Myslibórz en Küstrin an der Oder/Kostrzyn. De pijpenhandel per schip kan door vondsten in de havens Kolberg/Kolobrzeg, Memel/Klaipéda, Danzig/Gdansk, Hamburg en Lübeck worden bewezen. Tijdens archeologisch onderzoek in grote steden zoals Bromberg/Bydgoszcz, Thorn/Torun, Posen/Poznan en Warschau/Warszawa werden talrijke pijpen gevonden, die duidelijk door een gedeelte pijpen van Rostin worden gekenmerkt. In meer zuidelijke gebieden van Polen en in Silesië met zijn "hoofdstad" Breslau/Wroclaw worden Rostiner pijpen slechts zelden gevonden.

In de volgende presentatie, rapporteerde Gábor Tomka van het Hongaarse Nationale Museum van Boedapest over het kleipijponderzoek in Hongarije en maakte daardoor voor het eerst een intensieve inleiding mogelijk aan de vondsten van dit land voor een Duits auditorium. Nadat grote delen van Hongarije tot het eind van de 17de eeuw onder Turks beheer is geweest, zijn twee invloeden heersend voor het uitspreiden van tabak en kleipijpen in Hongarije: ten eerste talrijke westelijke (van de soort van Nederland) kleipijpen, ten tweede echter ook minstens even zoveel manchetpijpen van Osmaanse type, gedeeltelijk ter plekke vervaardigd, getuigen van de tabaksconsumptie. Talrijke voorbeelden van deze manchetpijpen van Osmaanse type, die zich in Hongarije sinds ong. 1600 voordoen, waren reeds in 1963 typologisch en in een chronologische ontwikkelingsreeks gerangschikt door Béla Kovács. Kovács verklaarde ook dat in de loop van de tijd de hoek van kop naar stem vermindert, terwijl de kopgrootte nochtans stijgt. De pijpen doen zich in verschillende modellen voor en zijn gedeeltelijk groen, geel en blauw verglaasd. In de onder Turkse bezetting gebieden werd slechts een hielpijp tot dusver gevonden. In de jaren 2000/2001 werd een tentoonstelling voor het eerst tot stand gebracht over de geschiedenis van de Hongaarse pijpen.(4) Het belangrijkste deel van de tentoonstelling toonde meerschuimpijpen en houten pijpen van de 19de eeuw, maar ook kleipijpen van archeologische plaatsen van ontdekking worden gezien. De tentoonstellingscatalogus vergaart ook de kennis over kleipijpen van de 17de en de 18de eeuwen aan uitgravingen toe te schrijven. Het leeuwendeel van het werk moet nog komen. Een multipliciteit van ongepubliceerde Turkse en Hongaarse kleipijpen verbergt zich in opslagplaatsen. Gelukkig nochtans is een stijgend aantal Hongaarse archeologen bezig met de vondsten van de vroege moderne tijden. Dat geeft hoop dat in weinig jaren de kennis over de kleipijpen in Hongarije zal toenemen.

Deze optimistische mening sloot de cursus van lezingen voor het specifieke onderwerp van de conferentie en de verdere bijdragen hadden het over nieuwe vondsten van kleipijpen in Duitsland. Ekkehard Reiff, van Clausthal-Zellerfeld, stelde een vondstencomplex in het dorp Burgdorf, in Nedersaksen, voor, dat tussen Braunschweig en Hildesheim ligt. Daar op het "Altes Dorf" gebied werden ongeveer 1200 fragmenten van kleipijpen verzameld, voor het grootste deel van de 17de en 18de eeuwen. De samenstelling van dit materiaal, waaronder talrijke geribbelde pijpen, verschilt daardoor duidelijk van de omringende ontdekkingsplaatsen en stelt volgens een eerste raming grote gelijkenis met het Lüneburger materiaal.

Heike Helbig, van het Heimat- und Tabakmuseum Ruhla, gaf een kort overzicht van sommige ambachten in Ruhla, die voor het pijponderzoek relevant zijn. De productie van meerschuimpijpen was de belangrijkste. Aan de andere kant, in 1739 stelde Simon Schenk het ambacht van de pijpdeksels in werking. Verder waren er sommige schilders op porselein, die porseleinpijpen van Thuringia en Franconia in Ruhla verfraaiden. Andere belangrijke ambachten waren het houtdraaien en de productie van mondstukken. De productie van kleipijpen in Ruhla in de 19de eeuw werd tot dusver nauwelijks overwogen, zijn omvang bleef echter klein. Als leider van de Musea stelde H. Helbig een conferentie van de werkgroep in Ruhla voor en drukte een uitnodiging van de burgemeester van de stad uit, die dankend door de deelnemers opgenomen werd.

Natascha Mehler, van de Römisch-Germanische Kommission des Deutschen Archäologischen Instituts, Forschungsstelle Ingolstadt, beschreef nieuwe tendensen in de studie van de Beierse kleipijpvondsten van de 17de eeuw en vatte de verleden resultaten samen volgens vormen, fabrikanten en handelaars. Een regionale kleipijptraditie kan bepaald worden, waarvan de vormen zich bij de Nederlandse modellen oriënteren, maar die in uitvoering en decoratie nochtans vrij onafhankelijk moeten worden aangewezen. In het kader van de verfraaide exemplaren overheersden de zogenaamde pijpen van Jonas en de pijpen met bloemdecoratie. Hielmerken doen zich om zo te zeggen nooit op Beierse pijpen voor, maar slechts op ingevoerde goederen. Dergelijke pijpen, bijvoorbeeld van Nederland, worden hoofdzakelijk slechts in grote Beierse commerciële steden zoals Augsburg of Nürnberg gevonden. Pijpenmakers van de 17de eeuw zijn tot dusver nauwelijks bekend in Beieren, maar de verwijzingen naar fabrikanten van de 18de eeuw zijn rijk, in het bijzonder in Oostelijk Beieren, en in het bekende pottenbakkersgebied van Kroening, in Lager Beieren. Onder de eigenschappen van de kleipijp vondsten van Beieren, zou men exemplaren in vorm van een laars moeten vermelden (5), waarvan tot dusver vijf verschillende modellen aanwezig zijn.

Carsten Spindler, van Braunschweig, die vondsten voorsteldevan het vuilnisgebied "Ölper", in Nedersaksen, hield de laatste lezing. Daar werden, volgens geschreven bronnen, de vuilnissen van de stad Braunschweig gestort rond 1750. Onder de kleipijpen van Nedersaksen van dit vondstencomplex zijn er exemplaren van de fabrikanten Casselmann en Knecht van Großalmerode, daarnaast ook een nog onbekende "HINR. KNOPF/BRAUNSCHWEIG ". Ongeveer 50 percent van de kleipijpfragmenten dragen het steelinscrijving "IN GOUDA"; het gedeelte echte producten van Nederland is nochtans onduidelijk.

Voor de conclusie van de conferentie bevonden organisatorische aspekten van de werkgroep zich op het programma. R. Kluttig-Altmann stelde het recht op tijd verschenen volume van "KnasterKOPF - Fachzeitschrift für Tonpfeifen und historischen Tabakgenuss". Het 17de volume met 144 pagina's bevat verscheidene bijdragen van de conferentie 2003 in Heidelberg evenals talrijke artikels over nieuwe vondsten van kleipijpen en biedt voor het eerst kleurenpagina's aan. M. Kügler en R. Kluttig Kluttig-Altmann legden het eerste supplementaire volume van het tijdschrift KnasterKOPF, gewijd aan kleimijnbouw in Westerwald en aan klei als grondstof voor. (6)

De volgende conferentie van de werkgroep zal vermoedelijk plaatsvinden van 28 April tot 1 Mei 2005 in Erding, Hogere Beiern. Voor de in 2006 geplande 20ste conferentie, gezien de verjaardag, wordt er nog uitgekeken naar een speciale vergaderingsplaats. Een excursie naar het buitenland wordt ook overwogen.

De dank van de deelnemers die door Martin Kügler wordt geformuleerd werd eerst gericht aan alle sprekers, die het conferentieonderwerp met levendige nieuwe onderzoekresultaten en rapporten op opmerkelijke manier illustreerden. De verbonden tentoonstelling toonde niet alleen welk potentieel in het kleipijponderzoek in de individuele landen nog aanwezig is, maar ook hoezeer internationale uitwisseling een onontbeerlijke voorwaarde voor dieper onderzoek is. Bijzonder tevredenstellend daarom is de participatie van de buitenlandse collega's van Letland, Polen en Hongarije.

Dank

Een "KnasterKOPF" als dank voor Heiko Behrens.
Mitglieder
De deelnemers


M. Kügler richtte zij bijzonder hartelijk dank aan alle geïmpliceerde personen in Lüneburg. Onder de medewerkers van het Ostpreußischen Landesmuseum, Julita Venderbosch, verantwoordelijk voor Cultuur, en Ulrich Stade, administratieve leider, zijn representatief voor de grote goede geest die de achtergrond is geweest. De samenwerking met Dr. Ronny Kabus en Dr. Edgar Ring bleek altijd prettig van de eerste plannende vergadering in Lüneburg over het idee van een begeleidende tentoonstelling en zijn totstandbrenging tot de succesvolle uitvoering van de conferentie. Hun openheid, hun intensieve samenwerking op alle niveaus en hun persoonlijke engagement droegen aanzienlijk ertoe bij om van de vergadering een volledig succes te maken.


Natascha Mehler M.A
Römisch-Germanische Kommission des Deutschen Archäologischen Instituts
Forschungsstelle Ingolstadt
Jesuitenstraße 3
85049 Ingolstadt

Dr. Martin Kügler
c/o Arbeitskreis zur Erforschung der Tonpfeifen
c/o KnasterKOPF - Fachzeitschrift für Tonpfeifen und historischen Tabakgenuss
Bergstraße 3
02826 Görlitz

 


(1) Vgl. Katarzyna Meyza: Die Herstellung von Tonpfeifen in einer Warschauer Töpferwerkstatt vom Ende des 17. Jahrhunderts und der ersten Hälfte des 18. Jahrhunderts. In: Knasterkopf Bd. 17/2004, S. 55-60.

(2) Ralf Kluttig-Altmann/Martin Kügler: Tabak und Tonpfeifen im südlichen Ostseeraum und in Schlesien. Husum 2004.

(3) Vergnügliches Leben - Verborgene Lust. Holländische Gesellschaftsszenen von Frans Hals bis Jan Steen. Ausstellungskatalog hg. von Pieter Biesboer und Martina Sitt. Zwolle/Haarlem/Hamburg 2004.

(4) The History of the Hungarian Pipemaker´s Craft - Hungarian History through the Pipemaker´s Art. Ed. by Anna Ridovics and Edit Haider. Catalogue of the Exhibition of the Balatoni Museum Keszthely, the Déri Museum Debrecen and the Hungarian National Museum Budapest. Budapest 2000.

(5) Natascha Mehler: Tönernes Schuhwerk - Stiefelpfeifen und andere Besonderheiten des 17. Jahrhunderts aus Bayern und Österreich. In: Knasterkopf Bd. 17/2004, S. 88-93.

(6) Martin Kügler und Ralf Kluttig-Altmann: Rohstoff-Ton eG Tonbergbau 1898-2003. (Knasterkopf, Beiband 1). Görlitz/Leipzig 2003.

 


Home
KnasterKOPF
Werkgroep
Sitemap
 
Impressum

Letzte Aktualisierung: 28.11.2013
Kein Teil dieses Werkes darf ohne schriftliche Einwilligung der Herausgeber in irgendeiner Form (Fotokopie, Mikrofilm oder ein anderes Verfahren), auch nicht für Zwecke der Unterrichtsgestaltung, reproduziert oder unter Verwendung elektronischer Systeme verarbeitet, vervielfältigt oder verbreitet werden.